Oorsprong
De oorsprong van dit middelgrote Sennenhondenras gaat terug naar de boerenhond die in de Zwitserse Alpen, speciaal in het kanton Appenzell, van oudsher gebruikt werd als veedrijver en veehoeder en als waakhond. Het zijn compact gebouwde honden met een specifieke krulstaart ("posthoorntje"). Heel beweeglijk en onvermoeibaar. De Appenzeller kan als enige Sennenhond ook de erkende grondkleur chocoladebruin hebben in plaats van zwart.
In het begin van de twintigste eeuw legden enkele liefhebbers zich toe op de zuivere fokkerij van deze destijds in uiterlijke verschijning weinig uniforme honden. In 1906 werd de Zwitserse Club voor Appenzeller Sennenhonden opgericht. Prof. Dr. Albert Heim, een groot bewonderaar van de Zwitserse Sennenhonden, legde in 1914 de eerste standaard voor de Appenzeller vast.
Appenzellers zijn de werkaholics onder de Sennenhonden. Met hun vrolijke heldere blaf zorgen zij er voor dat u hen niet vergeet. Hun enthousiasme moet in goede banen geleid worden en veel contact met de baas is nodig om er een evenwichtige kameraad van te maken. Appenzellers zijn niet geschikt als kennelhond.
Algemeen beeld
Compact gebouwde hond, zeer wendbaar en met helder stemgeluid. Hij heeft een alerte en intelligente uitdrukking.
Afmetingen
Reuen: 52-56 cm
Teven: 50-54 cm
Gewicht
Reuen : 30-32 kg
Teven: 25-28 kg
Beharing
Stokhaar, stevig en vlak aanliggend, dicht en glanzend. De onderwol zwart of bruin, grijze onderwol is ongewenst.
Staart
Hoog aangezet, krachtig, van gemiddelde lengte. Bij het gaan boven het kruis en iets zijwaarts opgerold gedragen, hetgeen een specifiek kenmerk is van de Appenzeller.
Bron: www.sennenweb.nl